maandag 9 januari 2012

DE PAARDEN

DE PAARDEN (3)

Van Camille Claudel

Ze zeggen dat het paarden waren die haar bij de beelden
vandaan haalden, dat het een koets was die haar afvoerde
op verzoek van een dichter, de enige broer.

Zij hoorde paarden zeggen ze, nog voor die dichterbij
draafden, zag de dreiging in de dag
voor hij aanbrak, voorvoelde nacht na nacht onraad.
Aan gruzelementen hakte ze tenslotte het harde
dat ze voor de verloren liefde aanzag.

Wanhoop valt niet te bewijzen, tranen
verdrink je, woorden van zielenpijn leer je verzwijgen
maar waanzin is te zien aan gedrag:
tot haar dood bleef ze in een gesticht
onder scheefgegroeide platanen
op de verzoening wachten.

Paarden verraden in het groot en er zijn mannen
met hoeven. Een verliefde vrouw geeft zich bloot,
geeft zich weg, houdt soms weinig over; er wordt gezegd
dat minnaar en broer het erg ver brachten, dat zij
in de tussentijd verwerd tot een sprakeloos kind,
het haar in een vlecht, strik eromheen,
blik voor altijd gericht op leegte,
de aan hartstocht bezweken beeldhouwershanden
verzacht tot fluweel in haar schoot.